Op 3 juli 1918, een paar dagen voor de vreselijke tragedie dat zich in het Ipatiev-huis afspeelde, schreef dokter Eugene Botkin deze brief gericht aan een van zijn klasgenoten van het jaar 1889, dagelijks schreef hij deze brief tot de noodlottige dag waarop het schrijven zal stoppen. Deze brief legt de motivaties van de dokter uit om de keizerlijke familie te begeleiden naar haar tragische lot, maar vertelt ons ook de overtuiging van de dokter over zijn naderende dood.
“Mijn liefste, mijn vriendin Sasha, ik doe een laatste poging om een echte brief te schrijven. Tenminste een laatste poging vanaf hier, hoewel deze beperking mij overbodig lijkt: ik geloof niet dat het mij gegeven is om nog een keer iets of waar dan ook te schrijven. Mijn vrijwillige afzondering is even onbeperkt in de tijd als mijn aardse bestaan beperkt is. Sterker nog, ik ben al dood, maar nog niet begraven of levend begraven, zoals je wilt: het komt bijna op hetzelfde neer… Mijn kinderen houden misschien de hoop dat we elkaar ooit in dit leven weer zullen ontmoeten; Wat mij betreft, ik houd mezelf niet voor de gek en kijk recht in de ogen van de onverbloemde realiteit… Ik zal je kleine afleveringen brengen die mijn toestand illustreren. Eergisteren, terwijl ik rustig Saltykov-Sjtsjedrin aan het lezen was, waar ik veel plezier in heb, kreeg ik plotseling een visioen van een gezicht, alsof het verkleind was, van mijn zoon Yuri, maar dood, liggend, met zijn ogen gesloten. Gisteren, terwijl ik weer aan het lezen was, hoorde ik plotseling een woord dat voor mij resoneerde, zoals “Papinou!” En ik huilde bijna. Nogmaals, dit lijkt niet op eenhallucinatie, omdat het woord werd uitgesproken, leek de stem erg op elkaar en ik twijfelde er geen moment aan dat het mijn dochter was, die in Tobolsk moest zijn… Ik zal deze stem die mij dierbaar is waarschijnlijk nooit meer horen, noch deze tedere woorden waarmee de kleintjes mij hebben overladen.
Als ‘geloof zonder daden dood is’, kunnen daden zonder geloof bestaan. En als voor een van ons het geloof tot daden is gekomen, is dat door een bijzondere gunst van de Allerhoogste. Ik kreeg deze kans, door een moeilijke beproeving, het verlies van mijn eerstgeborene, Serioja, op de leeftijd van zes maanden. Sindsdien is mijn levenscode aanzienlijk uitgebreid en opnieuw gedefinieerd, en bij al mijn daden heb ik mij ook beziggehouden met de ‘zaken van de Heer’. Dit rechtvaardigt in het bijzonder mijn laatste beslissing, die mij ertoe aanzette mijn kinderen volledig wees achter te laten, mijn plicht als arts tot het einde toe te vervullen, net zoals Abrahama niet aarzelde om op verzoek van God haar enige zoon als offer te offeren…”
Deze brief werd door Yakov Mikhailovich Yurovsky gevonden in de persoonlijke bezittingen van de dokter na het verschrikkelijke bloedbad in de kelder van het Ipatiev-huis.